Henk wordt wakker van gerinkel op de gang, maar sinds wanneer heeft hij daar een telefoon staan? Hij gaat het uitzoeken.
De nacht is jong, maar Martha maakt me al dwingend wakker met haar eerste bevel van de dag. ‘Henk, doe er wat aan, wil je?’
‘Doe wat aan…’ Pas nu merk ik het geluid op van een telefoon die luid het vakantiehuisje vult met zijn gerinkel.
‘Nou, waar wacht je op?’
Rrring, Rrrring.
Het geluid doet me denken aan de draaitelefoon die oma hier vroeger had staan voor we de toko van haar erfde.
Ik kom overeind en richt mijn oor naar de gesloten deur van de slaapkamer. ‘Wat moet dit in godsnaam voorstellen?’
‘Neem… op… Henk…’
Ik pak mijn telefoon van mijn nachtkastje en richt die rillend haar kant op. Ik verwacht haar gezicht te zien, maar voor het licht van mijn telefoonscherm haar bereikt heeft, ligt ze alweer de andere kant op. ‘Ja, blijf vooral lekker liggen… Hoe kun je in vredesnaam zo kalm blijven, mens?’
Ik stap het bed uit. Mijn blote voeten raken het koude laminaat, terwijl de metalen bellen in de telefoon door blijven rinkelen. Ik roep het geluid tegemoet. ‘Wie… wie is daar?’ Heldhaftig klinkt het niet.
Onder het bed ligt een blauw knuppeltje met in sierletters ‘Maartenshoef’ erop; een souvenir uit het toeristenwinkeltje verderop. En een souvenir voor die mafketel die hier op dit moment door dit huis sluipt.
Ik pak ‘m van de vloer en wring het handvat tussen mijn vingers. Het hout geeft me de moed om door te lopen. Welke debiele inbreker laat zijn telefoon nou doorrinkelen tijdens een kraak?
Nog twee stappen tot de deur. Mijn zintuigen staan op scherp en een kruidige geur kruipt door mijn neusgaten. Het ruikt naar goedkope parfum, en ik herken die lucht direct. Is dat … de oude lullengeur van oma?
Het vakantiehuisje heeft er na haar dood nog minstens een week naar geroken en er waren drie flessen ammoniak voor nodig om die smerige lucht van haar te verdrijven. Maar dat was twintig jaar geleden. Net zo lang geleden als dat ze met die vervloekte telefoon haar laatste belletje kreeg. Wat heeft dit toch te betekenen, verdomme?
Ik bereik de deur en zuig mijn longen vol met jasmijn en kruidnagel.
Mijn linkerhand omklemt de klink; mijn rechter de knuppel.
Ik druk de klink naar beneden. Het gerinkel stopt abrupt alsof ik daarmee de oproep beantwoord heb.
De deur zwaait open de duisternis in. Ik laat de knuppel vallen.
In de duisternis staat oma. Ze is naakt en bleek als de maan. Haar lippen zijn gebarsten tot korsten en het koord van het draaitoestel zit strak om d’r keel gesnoerd. Net als toen.
Ze kijkt me aan; haar bloeddoorlopen ogen schitteren in het donker van haat en verwijten. En wie kan het haar kwalijk nemen.
Haar rechterhand stijgt omhoog. Een kromme vinger wijst mijn kant op. Ik wil naar achteren lopen. De deur dicht doen. Het raam uitduiken. Weg uit dat vervloekte vakantiehuis van d’r. Weg van haar. Ze mag het hebben!
Maar gevangen in vlees blijf ik staan voor de slaapkamerdeur van haar vakantiehuis. En ik kan niks anders doen dan huiveren, terwijl mijn laatste waardigheid met urine langs mijn benen wegstroomt.
Ik denk dat de telefoon dit keer voor mij is…