Verloren in herinnering

Piet wordt wakker in een kamer. Hoe hij daar komt, geen idee. Maar zo is er wel meer dat Piet niet meer weet.

Ik zie wazig, maar ik zie genoeg om te weten dat waar ik ben geen thuis is. Er staan stalen bedden en plastic stoelen verspreid over de gietvloer langs gladde witte wanden. Een klinisch stilleven.

De kamer benauwt me en ontneemt mijn adem zonder de belofte het terug te geven. ‘Wat is er gebeurd? Wat doe ik hier in godsnaam?’ Gravend in mijn geheugen zie ik flarden van beelden zonder volgorde. Gezichten van mensen met nietszeggende namen, woorden zonder waarde. Ik graaf verder. Dieper. Uiteindelijk doemen twee gezichten op die ik wel bij naam kan noemen: pap en mam. Ze staan helder in contrast met de chaos om hen heen.

Herinneringen drijven als luchtbellen naar de oppervlakte van mijn bewustzijn. Ze geven mij weer adem, en met de adem komt de kalmte die ik gebruik om mijzelf antwoorden te geven. Een tijdelijke waarheid.

‘Ik moet een ongeluk hebben gehad, wat doe ik hier anders? Mijn hersenen zijn gatenkaas, mijn gewrichten voelen stroef als hout en mijn ogen zien dof als beslagen glas. Maar waar zijn pap en mam? En waar blijft de verpleging?’

Ik sta op vanuit een stoel. Mijn onderrug haat me. ‘Welk ziekenhuis laat in vredesnaam zijn patiënten in slaap vallen in zo’n rotding?’ Langzaam beweeg ik mijn krakkemikkige lichaam door de ruimte. De kou van de vloer dringt door de huid van mijn blote voeten.

‘Waar zijn mijn schoenen?’ Ik kijk naar beneden en zie een rafelige pyjamabroek met wijde pijpen die mijn voeten verbergen en een slonzige grijze trui waarvan de mouwen tot over mijn vingers reiken. ‘Is het hier zo’n crisis dat ze mij maar in vodjes hebben gehesen uit de gevonden voorwerpenbak?’

Aan het einde van de ruimte bereik ik de deur en door het gaas in het raam kan ik de gang zien. Het uitzicht is even troosteloos als de kamer. Op de wand is een metalen leuning gevestigd en om de tien meter hangt een schilderij met bloemen, motelkunst. Ik druk de klink naar beneden en loop de gang op.

Geluiden bestormen me van alle kanten. Gillende tv’s, krijsende mensen; dwalende tachtigplusser met verloren blikken. Paniek maakt zich meester van mijn gedachten. ‘Ik moet hier weg!’

Op mijn schouder valt zacht een hand. De tast van een vrouw. Ik draai mij om en verwacht mam te zien, maar een wit uniform met het logo van een bejaardentehuis uit Maartenshoef haalt mij uit die illusie.

‘Piet, wat doe jij van je kamer? Het is hier veel te druk voor jou.’

‘Wat… Wat doe ik hier? Waar zijn mijn…’ Ik schrik van mijn eigen stem. Hij is oud, fragiel. ‘Wa-wat gebeurt er met me?’

‘Maak je over je ouders maar geen zorgen Piet. Alles is ok.’ Ze leidt me terug naar de kamer en zet mij terug op dezelfde stoel waar ik gezeten had. Ze loopt weg, en draait de deur achter zich dicht.

Ik kijk om mij heen. Ik zie wazig, maar ik zie genoeg om te weten dat waar ik ben geen thuis is.

Ander nieuws